Huiskamerisolement

Wel een wandelkaart.

Geen wandeling uiteraard.

Wel de dromen

Maar geen ontkomen

Aan het huiskamerisolement.

 

Wel de nacht vermoeiend,

De ochtend weinig boeiend

Met ontbijt ruimen en de was

Alsof ik er niet meer bij pas

Met mijn huiskamerisolement.

 

Wel genieten van de tuin en buiten.

Neen, we zitten niet te fluiten,

Maar langzaam wordt de dag een beetje goed

En dat geeft toch weer moed

Voor een einde aan ons huiskamerisolement.

 

Goede raad

Hoe kun je woede koelen?

Hoe kun je je gevoelen

Omzetten in wat je wilt

Zonder dat je geest het uitgilt?

 

Hoe voorkom je telkens de confrontatie?

Hoe bereik je acceptatie

Van die ongewenste situatie

Waarin nauwelijks transitie?

 

Stop met accepteren!

Zeg maar dat ie moet leren

Zijn onzekerheid te keren.

Wat denkt-ie wel! Hij hoort niet bij de heren.

 

Als ie zich wat minder aan zou stellen,

Hoef jij je niet te kwellen

Met zijn beperkte zelfredzaamheid.

Hij kan vast beter. Geheid!

 

Klote dag

Klote dag,

Waarop vloeken mag.

Niks gaat zoals het moet.

Zelfs opstaan gaat niet goed.

 

Dag van de polikliniek.

Zitten en wachten maakt me ziek.

Ik zak steeds dieper in lethargie

Met als gevolg dat ik nauwelijks iets zie.

 

Wachten, wachten, wachten.

In mezelf gekeerde gedachten.

Nauwelijks belangstelling voor de dingen om me heen.

Waarom sluit ik me op? Maak ik me alleen?

 

Waar kan ik het antwoord vinden?

Hoe kan ik mezelf terugvinden?

Hoe word ik weer die ik was?

Op welke manier zorg ik dat ik weer pas.

 

Bouwen

Ik was je trots.

Ik was je rots.

Op mij kon je bouwen.

Van mij kon je houden.

 

Waar is mijn zelfbewustheid?

Waar bleef die onafhankelijke tijd,

Waarin ik kon genieten van wat ik deed

En eigenlijk nooit iets me speet.

 

Mijn wereld is wel heel benauwd,

Beperkt tot mijn lichaam volgestouwd

Met medicijnen en eten

En weinig zelfvertrouwen moet je weten.

 

Natuurlijk, ik was nooit atletisch.

Natuurlijk ben ik analytisch.

Die twee vormen geen goede band.

Zij zetten wie ik was aan de kant.

 

Nu kan ik niets beloven,

Maar wil je wel geloven

Dat je op me kunt bouwen

En van me blijven houden.

 

Lente

Opeens is de lente gekomen.

Knoppen worden bladeren aan de bomen.

Onze aanplant is snel aan het groeien.

Hier en daar beginnen bloemen te bloeien.

 

De vogels laten zich geregeld horen.

’s Ochtends tegelijk hele koren.

’s Avonds voert de merel het hoogste lied

Met soms een vink in het verschiet.

 

Veel verder reikt mijn blik niet.

De tuinafscheiding beperkt mijn gebied

En dan mijn beperkte mobiliteit.

Ik hoop op meer bewegingsvrijheid.

 

Zou de lente kracht geven?

Ook voor ons herstel van leven?

Daar hopen we op; daar werken we voor,

Want ons leven moet door.

 

Steun

Grote letters zwerven in het rond.

Andere raken al de grond.

Grote luide letters keren wel meer terug,

Soms nachten niet, dan heel vlug.

 

Vannacht rijgen de letters zich tot zinnen.

Zinnen die aan een reis omhoog beginnen.

Samen vormen ze een gebed

Dat rechtstreeks in de hemel wordt gezet.

 

Wij zijn dankbaar voor iedere dag.

Wij zijn blij met uw aandacht.

Wij voelen uw kracht

Bij het verwerken van de slag.

 

Nog veel meer zinnen gaan omhoog,

Passeren de regenboog,

Zoeken uw oren

In de hoop dat u ze zult horen.

 

Dan verschijnt het laatste woord.

Stil kijk ik, ongestoord:

Voor Olga en jou

Steun

 

Wanhoop

Boze ogen

Even zonder mededogen.

Wees niet zo met jezelf bezig. Stop!

Zo ken ik je niet. Kop op!

 

Steeds weer stel je uit,

Bedenk je weer een ander geluid

In plaats van je in te spannen

En je te vermannen.

 

Ga naar buiten. Het is prachtig weer.

Wandel door de tuin. Geniet keer op keer.

Blijf niet zitten verstijven

En over je twijfels wrijven

 

Je zegt, dat je weet wat je wil.

Waarom dan mijn gil?

Waarom maak je het voor mij zo zwaar?

We willen toch het beste, nietwaar?

 

Dan toch weer even bij elkaar.

Dicht aaneen, toch het paar

Dat veel terug moet winnen

En steeds weer zoekt hoe te beginnen.

 

Sleur

Opstandig en cynisch

Verstandig en toch cynisch

Oorzaak: falen medisch

 

Die ideeën moeten uit mijn hoofd

Dat heb ik Olga en mezelf beloofd

We willen niet van hoop worden beroofd

 

Op zoek naar een opsteker. Die doet goed

Maar we zien even niet hoe het moet

Sleurdagen zonder dat je iets doet

 

Proberen te slapen, hangen, eten

Olga aan het zorgen moet je weten

En ik? De helft of meer vergeten

 

Toch ben ik in mijn hoofd een hele vent

Die overal op af rent

En het klappen van de zweep kent

 

Maar voor nu: proberen

Achter de rollator lopen leren

En maar hopen.’t Kan verkeren

 

Gevangen

Opgesloten in mijn lichaam

Gevangen in mijn geest

Dat belemmert het meest

 

Geen vrijheid om te gaan

Beperkt is mijn ruimte

Kan nauwelijks op mijn benen staan

 

Mijn huis is mijn kasteel

Ook mijn ruime cel

Hoe fijn ook. Het is niet veel

 

Ik zou willen …..

Ach, vul maar in

Nu vooral gillen

 

Mijn vrouw

Jij bent mijn steun,

Mijn vrouw op wie ik leun

In mijn wankele ogenblikken

In de hoop dat ik je niet laat schrikken.

 

Jij bent mijn toeverlaat.

Van ’s ochtends vroeg tot ’s avonds laat

Kan ik steeds bij je terecht

Of ik me nu goed voel of slecht.

 

Jij bent mijn held,

Mijn alles, heb ik je dat al verteld?

Ik hou zoveel van jou,

Olga, mijn allerliefste, mijn vrouw.