Parel aan de Elbe

Het is jaren geleden dat hij meeging met een georganiseerde busreis naar Leipzig, Dresden en Weimar. In de bus was het gezellig samen met collega’s van zijn vrouw en hun partners. Bach en Goethe zouden aandacht krijgen, maar vooral Dresden, de Parel aan de Elbe, het Florence van het Noorden. Maar ook de stad van ‘Het Stenen Bruidsbed’.

‘Het stenen bruidsbed’, die mysterieuze boektitel, roept het beeld op van een eens brandende stad, die vegeteert als een ruïneuze steenhoop, waarin soms contouren opduiken van een gevel, een deur of een raam. En zo was het eens nadat de Geallieerden hun bommen boven die trotse hertogstad aan de Elbe hadden laten vallen.

Hij ziet er bijna niets meer van. Mist hij nog rokende puinhopen? Mist hij de kreten van doodsangst, terwijl brandende burgers in het water van de Elbe proberen te ontsnappen aan het inferno? Hij ziet een zonnige, winterse stad.

Toen hij Dresden inkwam, zag hij een stad met moderne industrieën. Hij zag een lopende band Volkswagens hoog over de weg naar de volgende productiestap slingeren. Hij hoorde het enthousiasme in de stem van de verplichte Duitstalige gids.

Maar al spoedig ruikt hij de restanten van de oude DDR vol wantrouwen en eenheidsworst als hij door de oude wijken loopt, een winkel binnengaat en hier en daar een pruttelend Trabantje ziet en hoort rijden.

En nu staat hij bij de vorstelijke grandeur. De Semperoper weerspiegelt in het water van de rivier. Aan de andere kant het Zwinger, het paleis met een bijzondere klok, waarvan de specifieke eigenschappen hem zijn ontgaan. Voor het paleis -maar verborgen voor de binnenstad- ligt een prachtige tuin. Tijd om daarin te wandelen heeft hij niet.

En tussen die grootsheden ligt de brug, naar de oude stad, het historische centrum, dat al bijna als een Phoenix uit de as is herrezen. Aan de Mariënkirche moet nog een paar jaar worden gewerkt, vertelt een bord bij de ingang. In een van de straten ziet hij nog een paar ruïnes tussen al herbouwde panden. Zijn fantasie ruikt nog de brandlucht.

De vorstengalerij schittert weer in volle glorie met de heldendaden uit al ver vergane eeuwen. Levende standbeelden proberen alleen de bezoekers op te vallen, anders verdienen ze geen pfennig. Anderen bespelen een viool en een dwarsfluit. Die klanken horen hier thuis, dat hoort hij zo.

Tussen al dit bijna herstelde moois vindt hij een modern 20e-eeuws marktplein omzoomd door een winkelgalerij, doorsneden door een brede straat, waar gelede trams zich luid rinkelend bewegen om mensen van hier naar daar en andersom te brengen.

Hier treft hij de medereizigers voor de lunch. Daarna verkent hij beide oevers van de rivier om te eindigen in een gemoedelijk tentje, waar warme, koude, verfrissende en alcoholische dranken worden geserveerd. De stemming zit er al spoedig in.

Daarna rijdt het gezelschap terug naar hun hotel in Leipzig. Onderweg passeren ze opnieuw het angstaanjagende, hoge, logge, donkere monument ter herinnering aan de vele tienduizenden, die sneuvelden in de Volkerenslag.

Jaren later ziet hij dat moderne marktplein op de televisie terug. Het staat vol met mensen, die spandoeken omhoog houden. Ze demonstreren iedere week en zeggen dit vol te willen houden totdat alle vreemdelingen hun land hebben verlaten. De beweging noemt zich Pegida (Patrotische Europäer gegen die Islamiserung des Abendlandes).

Wie wensen deze betogers een stenen bruidsbed?

Opgenomen in de 16e bundel van de Vereniging Taalpodium ‘Als kleurpotloden in een tekendoos’.