Ontbijt

Om halfzeven klinken de eerste tonen van de radiodistributie. Langzaam word ik wakker. Ik hoor de laatste melk in het steelpannetje gieten, ruik het gas voordat, floep, de vlam brandt. Ik ruik de melk warm worden. Ik ruik de havermoutvlokken, die in de kokende melk worden gedaan. Onder de vieze, zware lucht van havermoutpap hoor ik de weerberichten voor land- en tuinbouw.

Als de marktprijzen voor vee in geslacht en ongeslacht gewicht aan de beurt zijn, mag ik uit bed. Overal in huis hangt nog een slaaplucht behalve in de wc. Papa zit aan tafel zijn pap te eten. Mama smeert in de keuken zijn brood. Een havermoutkus ontmoet een theekus. Even zwaaien voor het raam.

Er wordt gebeld. Kletterende melkbussen komen op klompen naar boven stommelen. Hij ruikt naar verschaalde melk, kaas en boter. “Morge melkboer, tweeënhalve liter melk en een fles karnemelksepap”. Trots schuifel ik met de overvolle melkpan naar de keuken. “Schrijf maar op, Kruiswijk”, hoor ik mama nog zeggen. Als ik weer in de kamer kom, heeft ze een kwartje uit haar portemonnee gehaald. “Ga eens kijken of de bakker al brood heeft”.

Ik trek mijn jas aan en volg de melklucht naar beneden, waar die wordt verdrongen door stopverf. Buiten kruip ik dieper in mijn jas. Het miezert. In de Weesperstraat is al verkeer. Ik laat me door straatluchtjes niet afleiden. Ik ben op weg naar de allesoverheersende lucht van vers brood! Ik negeer de geuren van de kruidenier, de lompenhandel, de leerwinkel, de sigarenwinkel, de bloemenhandel, de groenteboer, want daar ruik ik de warmte, de ovens, het deeg, het verse brood!

Als ik in de winkel sta, steekt een van de bakkers zijn hoofd om de hoek van de bakkerij. Het brood is bijna klaar. Nog tien minuutjes. Ik loop achter hem aan. Daar staan de ovens, daar de balen meel en gist, daar de kadetjesmachines, daar de kneedtafel naast de beslagmachine en daar de rekken met deeg dat nog gebakken moet worden. Ik kijk mijn ogen uit. Ik geniet van de zoete, weeïge en lekkere geuren, die samen de bakkerij maken. Of ik niet wat te vertellen heb, terwijl ik wacht? Ik trek een denkrimpel. Dan klaart mijn gezicht op. “Een versje”, zeg ik. Ik moet midden in de bakkerij gaan staan. Al die bemeelde mannen gaan om me heen staan. Ik maak een diepe buiging. “De bromvlieg”, zeg ik op declamatietoon. De bakkers schieten in de lach. Ik probeer het nog eens en dan luisteren ze naar de blauwe brommer, die verzot is op de suikerpot, op de geur van zoet.

Met een warm, vers ruikend brood kom ik thuis. Mama heeft de tafel gedekt en de thee en de melk al ingeschonken. Het ontbijt van vers brood met smeltende boter en zoete basterdsuiker kan beginnen.

Katz & Maus

Riten

Een ster pinkelt in de verte. De maan, rond, lacht vol. Mensen horen niet. Zij slapen. Alles behoort de dieren. Wie weet de weg? Een hulplijn is gespannen, voor Felix te licht. Een muisje volgt het spoor, het bibberend lijfje verstrengeld. Wankel en vast roept het Felix tot de ster en de maan.Verblind volgt hij de roep. Zoekt het volgen. Volgt de hulp. Omhoog, omlaag. Rechtsom, linksom. De pittige geur van muizendrolletjes bemoedigt.

Samen op een gouden plek. Samen glanzend. Samen dansend op onaardse muziek met ontelbare broers en zussen tot de mensen ontwaken.

Katz&Maus

De mens slaapt

Gespannen hulp

Geen begin, geen eind

Voert in de pinkelende verte

Verblind volgt de hulp

Zoekt het volgen

Van de verstrengelde roep

 Ontelbaren dansen

Ontelbaren glanzen

Op de gouden plek

Het glazen muiltje

Er was eens een koning, die Carolus heette. Het gebeurde niet dikwijls dat deze koning zorgen had. Meestal zat hij met zijn zonnigste gezicht op zijn troon en lachte zijn raadslieden hartelijk toe. Vannacht had hij vervelend gedroomd. Hij had gedroomd over prins Pieter en dat die maar niet aan de vrouw kon komen. Nu was Carolus wel een moderne koning. Hij kon zich dus voorstellen dat Pieter niet in vrouwen geïnteresseerd was, maar ja, dan kwamen er geen troonopvolgertjes. En daarover maakte koning Carolus zich zorgen.

Met een peinzend gezicht zat hij op zijn troon. Een lakei of raadsman, die zijn gezicht liet zien, stuurde hij meteen terug. Na een uur of wat herinnerde koning Carolus zich Petemoei, de fee. Haar zou hij om raad vragen. Hij liet zijn bolide voorkomen, gaf zijn voerman een vrije dag en ging op zoek naar Petemoei. Ergens in het Grote Dromenbos had hij haar de laatste keer ontmoet.

Na een dag rijden parkeerde hij zijn bolide bij een blauwe P aan de rand van het Grote Dromenbos en ging te voet verder. Na een halfuurtje werd hij slaperig. Hij gaapte, gaapte nog eens en ging op het mos zitten. Dat zat wel lekker en al snel verscheen er een vriendelijke oude vrouw. Carolus stond op en kuste de oude vrouw drie maal. “Dag Petemoei”, zei hij, “dat is alweer lang geleden”. “Je hebt natuurlijk weer advies nodig, hè”, constateerde Petemoei. “Hoe kunt u het raden”?

Carolus vertelde zijn probleem. Petemoei begon te lachen: “als het niet anders is. Ik help hem zo aan de vrouw, maar Pieter moet er wel moeite voor doen, hoor! De afkomst van het meisje maakt je toch niet uit? Organiseer jij maar een groot feest in het paleis, waarvoor je alle meisjes van het land uitnodigt. Ik zorg wel voor de rest”.

Met een glimlach op zijn gezicht werd koning Carolus wakker. Wat deed hij hier in de regen? En waar was zijn donzen dekbed? Hij vond het maar raar en toch bleef die glimlach. Energiek stond hij op en ging aan de wandel. Op zijn gemak bewonderde hij de prachtige vergezichten onderweg, luisterde hij naar de zangkunst van de nachtegaal en andere vogels, bewonderde hij de paddenstoelen, die kaboutertjes prachtig hadden beschilderd en vond tenslotte zijn bolide tussen het groen. In opperbeste stemming reed hij naar huis. Zijn raadslieden gaf hij opdracht om alle meisjes uit te nodigen voor een groot feest morgenavond. Zijn lakeien moesten de zalen en de paleistuin versieren en voor heerlijke hapjes en drankjes zorgen. Bij al die drukte verscheen prins Pieter al gauw. Dat kwam mooi uit.

“Pieter, kom eens hier. Ik organiseer morgenavond een groot feest. Wil jij al je vrienden vragen te komen? Ik heb alle meisjes uitgenodigd”. Natuurlijk wilde Pieter weten, waarom dit feest werd gegeven, maar koning Carolus zei alleen maar dat hij daar gewoon zin in had.

De volgende avond was het echt feest. Stralend bekeek koning Carolus de prachtige versieringen. Zijn lakeien hadden echt hun best gedaan. De meisjes hadden zich werkelijk uitgesloofd om op te vallen: prachtige decolletés, schitterende juwelen, opvallende kapsels, eentje had zelfs glazen muiltjes. Ook Pieter had zijn best gedaan. Net als zijn vrienden was hij in gala. En ja, hij vroeg dat meisje met glazen schoentjes met hem te dansen. Dat konden ze goed samen! Hij vond het wel een mooi paar. Rond middernacht was het feest op zijn hoogtepunt. Was er aan het begin nog wat onwennigheid, nu was die helemaal verdwenen. Het was een gezellig geroezemoes van stemmen en muziek. Opeens zag koning Carolus, dat het onrustig was bij een van de deuren. Zijn zoon stond midden tussen een aantal gasten opgewonden te praten. Daar moest hij het fijne van weten. Carolus liep er naar toe. Al snel begreep hij wat er aan de hand was. Het meisje met de glazen muiltjes, waar Pieter bijna de hele avond mee had gedanst en gepraat, was overhaast vertrokken. Pieter ging haar nog luid roepend achterna, maar ze reageerde niet. Hij wist niet hoe ze heette. Hij wist niet waar ze woonde. Het enige wat hij had was het glazen muiltje, dat zij bij haar vertrek had verloren.

Een paar dagen later zat koning Carolus weer eens op zijn troon. Waar zou Prins Pieter zijn? Meteen na het feest was hij vertrokken. Het glazen muiltje had hij meegenomen, meer niet. Ik kom pas terug, als ik het meisje heb gevonden van wie dit muiltje is, had hij zijn vader verzekerd. En Carolus maar wachten. Uit verveling vroeg hij om een copieuze lunch. Zijn lakeien pakten uit en even later zat Carolus tussen de broodjes, de hammen, de puddingen, de gebakken eieren en wat er verder voor heerlijks op tafel stond. Juist toen hij een grote hap bitterkoekjespudding had genomen, klonk er klaroengeschal. Hij verslikte zich en hoestend en met een rood hoofd zag hij prins Pieter binnen komen. Die lachte van oor tot oor en sleepte een meisje achter zich aan. “Papa, zij is het. Met haar wil ik verder leven”. Natuurlijk vroeg koning Carolus wie ze was en waar ze vandaan kwam. Het meisje maakte een elegante reverence en gaf hem een boek: De sprookjes van Grimm. “Leest u het verhaal “Assepoester” maar”, zei Prins Pieter. 

En toen was het weer tijd voor een groot feest en een lang en gelukkig verder leven.

Een lamp ophangen

1. De ik-verteller

Voor de keuken en de serre hebben Olga en ik nieuwe lampen gekocht. De werklieden zijn klaar. Nu heb ik de tijd om die op te hangen. Eerst haal ik de armatuur uit de doos. Het montagevoorschrift begrijp ik. Dan maar even passen. “Olga, kom eens kijken. Ik kan de lamp zo hangen. Ik kan de lamp ook zo hangen. Wat denk je”? Wat ik ook probeer, het afdekplaatje blijft zichtbaar. Hoe los ik dat op? Als ik nu eens, …….

Ik pruts wat met kroonsteentjes, snoer, een sierplaatje. Op de schaal van geluk tot chagrijn daalt mijn humeur en het blijft dalen.

2. De alwetende verteller

Dit zou weer zo’n verrassende zondag worden. Opgewekt was hij uit bed gestapt met het vaste voornemen nu eens zonder problemen en netjes een lamp op te hangen. Hoe anders zou de dag eindigen! Zijn aanpak is onovertroffen. Eerst haalt hij de armatuur uit de verpakking. Hij leest de installatievoorschriften. Eitje, denkt hij. Voor de zekerheid past hij eerst en vraagt Olga om mee te kijken. Dat wordt niks. Zie hem nu prutsen met kroonsteentjes, snoer en sierplaatje. Naar zijn humeur hoef je niet te raden.

3. Het enkelvoudig personaal perspectief

Wat gaan we doen vandaag, vraagt zijn vrouw. “Ik denk dat we de lamp maar moeten gaan ophangen”. “Dat is een goed idee”. Hij haalt het armatuur uit de verpakking en leest de installatievoorschriften. Dat zou moeten kunnen. Hij vraagt zijn vrouw om even mee te kijken naar de juiste plaats aan het plafond. Dat levert een verrassing op. Wat hij ook probeert, er blijft een deel van het afdekplaatje te zien. Hoe los ik dat op, vraagt hij zich af. Hij krijgt een idee en prutst wat met kroonsteentjes, snoer en sierplaatje. Het resultaat knaagt behoorlijk aan zijn humeur.

4. Het meervoudig personaal perspectief

Chris stapt opgewekt uit bed. Echt een dag voor wat klusjes in huis, denkt hij. De lamp in de serre ophangen, daar is het een uitgelezen dag voor. Enthousiast bestudeert hij het montagevoorschrift, pakt zijn gereedschap en gaat aan de slag. “Olga, kijk je even”?

Fijn, denkt Olga. Nog even en dan hangt er eindelijk een lamp naar mijn zin in de serre. Zou ik nog moeten helpen? Daar heb je het al. Of ik even wil kijken. Dat wordt niet mooi zo. Daar moet hij toch echt iets op verzinnen.

Oude vrouw

oude-vrouw.jpg

Heerlijk! Wat een mooi plekje. Altijd iets te zien.Wat moet ik nog doen voor Jacob komt? Zo fijn om met hem te praten. Hij luistert echt.

De koffie staat klaar. Lizet heeft jenever gehaald. De mooie stoel.

Laatst hebben we zo gelachen. Waarom ook alweer? Dat is zo leuk aan Jacob. Je kunt met hem lachen. Dan komt-ie uit de hoek.

Nog even mijn sjaal goed. Zit!

Tja, Jacob.

Emile van Loonpark

Verrassend blauw kijkt met Sint Jan over de huizen van de Markt op het park. Carnavalsgedruis keert terug bij het geflikker van glazen en geschitter van confettiresten. De natuur neemt het feestgewoel over. Pril ontluiken paars, groen, geel en wit. Zwarte aarde en bruine banken overheersen nog. Grijze keitjes larderen het geheel. De optocht is uiteengevallen. Sommige deelnemers vermeien zich er nog. Hier een bierglas, daar een barcode. Hier een kroonkurk, daar een spuitbus. Takjes, sigarettenpeuken, afvalbakken kijken toe. Verscholen ligt een plastic vorkje; verdoken een zwarte sok.  

Één zwarte sok?

Joueurs de Cartes

 The cardplayers

Naam, adres, woonplaats

De man op het schilderij is Karel Canard. Hij woont op de Bergsebaan 164, 4708 PC Roosendaal. Op dat adres is een café, waarvan Karel de uitbater is. Sommige van zijn vrienden typeren hem overigens meer als uitvreter.

 Uiterlijke kenmerken

Karel is te herkennen aan het grijs/witte brandende kokertje op zijn onderlip. Niemand heeft ooit gezien dat dit er niet zat. Verder heeft hij oplettende oogjes en een stentorstem. (Het interieur van zijn café omvat uitsluitend stukken, die zijn stemgeluid kunnen weerstaan). Karel is altijd in pak. Dit draagt bij aan de stellige indruk dat Karel een winnaarstype is, dat ze ook in de mouw en achter de elleboog heeft. Het achterste van zijn tong is dan ook niet te zien.

 Hobby’s

Karel heeft drie hobby’s, die het merendeel van zijn tijd opslurpen. De belangrijkste hobby is wel strippoker. Met zijn echtgenote, Clara Canard geboren Vreugdevol, speelt hij vele uren.Hij verzamelt ook flessen. In tegenstelling tot zijn echtgenote is Karel vooral geïnteresseerd in mini-exemplaren. Geregeld komen vrienden langs met flessen, die zij hebben gevonden. Omdat Karels verzameling uitsluitend lege flessen omvat, worden volle flessen eerst samen soldaat gemaakt. Dat dit de vriendschap zeer versterkt, zal duidelijk zijn. Een bijzondere en onverwachte hobby is het uitvinden van niet bestaande spelletjes, waarin strippoker en drankflesjes altijd een rol spelen.

 Gezin

Karel en Clara hebben samen één dochter: Catootje. Als papa en mama het te druk hebben met strippoker, mag Catootje met de flesjes spelen. Ondanks haar prille leeftijd kleedt ze zich zeer volwassen. Ze vindt het jammer dat mama en zij geen kleren kunnen ruilen. Later misschien? Voor papa gaat ze door het vuur. Zij is de enige, die zijn stemgeluid in kan tomen.

 Huiselijke omstandigheden

Het gezin woont in het café. Hun woonkamer is de gelagkamer. Karel heeft het café geërfd van zijn vader, die ruim vijftig jaar de scepter heeft gezwaaid. Het portret van vader Dirk Canard heeft daarom een prominente plaats in de kamer gevonden. Karel houdt het iedere dag in ere. De zaken gaan redelijk goed, zeker ’s zomers wanneer tal van fietsers hun welverdiende rust bij Karel en Clara besteden. In de winter is het rustig. De wat afgelegen ligging is hier debet aan, maar ook de behoefte van Karel en Clara om tijd aan hun hobby te besteden. Er zijn veel avonden waarop Catootje de deur op slot moet doen. Gezellig dat ze het dan hebben!

Verder lezen Joueurs de Cartes

Badkamerperikelen

Eindelijk: weer douchen! Tenminste ………. De werkelijkheid blijkt anders.

Als je besluit om je badkamer te vervangen, weet je niet waar je aan begint. Uit eerdere ervaringen hadden we -mijn Olga en ik- wel wat geleerd, dachten we. Enthousiast beginnen we aan de onderhandelingen. Wel een bad, geen bad; douchebak of inloopdouche; badmeubel of wastafel; vloerverwarming of radiator? Laten we ons eerst maar eens oriënteren.

Eind augustus nemen we de eerste stap. Op maandagmiddag rijden we naar Etten, naar de grootste showroom van West-Brabant. En dan leren we opnieuw: ’s maandags gesloten. Omdat we volhouders zijn, gaan we er die week nog een keer naar toe. We krijgen dan meteen les 2 en les 3. Les 2 houdt in dat “ons” bedrijf met zijn uitstekende dienstverlening graag een badkamer voor u ontwerpt, uitrekent wat u nodig heeft en dat graag aan u levert. Verder bekijkt u het maar. In les 3 leren we hoe prijzig dat allemaal is.

Even overwegen we ons om te scholen tot loodgieter, verwarmingsmonteur, elektricien, tegelzetter en sloper. Dan bekijk ik mijn twee linkerhanden.

Radioreclames attenderen ons op een keten van leveranciers van badkamerdromen. We bekijken de aangeprezen website. Hun dromen zijn niet de onze. Maar we hebben wel geleerd -les 4- dat er bedrijven zijn, die je van een nieuwe functionerende badkamer willen voorzien. We vinden zo’n bedrijf. Het klikt met de verkoper. Hij maakt een ontwerp naar onze zin. We vinden materialen naar onze zin. We spreken af wanneer er begonnen wordt.

Op 15 januari ’s morgens om half acht gaat de bel. “Goedemorgen, ik kom uw badkamer slopen”. Vanaf dat moment moeten we ons behelpen in de keuken voor een dagelijks kattenwasje. Om half acht zitten we iedere morgen pront te wachten op wat er die dag gaat gebeuren. En als we om half vijf ons huis van de ergste grauwsluier ontdoen, verlangen we naar de dag dat we eindelijk weer kunnen douchen.