Verhuizen

Rust wordt onrust

Vertrouwen verwarring

En ik veroorzaak het

Ik zie stralend geel en helder blauw

Mam?

Uit de geest verrijst een tijd, lang geleden

IJl is het beeld, dun, soms helder

Blauw, geel

Vlagen van geluk, voelen van verdriet

Ouder krijgt de tijd substantie

Jeugd, geloof, werk, liefde

Hart wordt het hart 

Zoveel herinnering, zoveel pijn

Ieder voorwerp, iedere plaats

Soms in het zicht, soms weggestopt 

Helder geel, stralend blauw

Ik raak aan

Mam, je moet verder gaan 

Een glimp verheldert

Voor de kinderen

Even buurvrouw vragen

Kraantje Lek

Lang geleden woonde Betje Potgieter in een klein huisje. Dat huisje stond in de Noorderstraat, vlakbij de Noorderdwarsstraat. Zo lang ze zich kon herinneren woonde Betje daar. Eerst met haar papa en mama. Toen heette ze nog Betje Zondervan. Later trouwde ze met Sjaak en voortaan was ze Betje Potgieter. Haar vader en moeder verhuisden naar een bejaardenhuis en Betje en Sjaak begonnen een koffiehuis. Al gauw hadden veel mensen door dat Betje merakels lekkere koffie schonk. Waar ze dat geleerd had, wist niemand. Dat die koffie lekker was, wisten zelfs mensen van de Amstel en de Stadhouderskade.
Elke morgen om half acht zat de voorkamer van het huisje al vol. De groenteboer, de straatveger, de glazenwasser, de wasvrouw en ja zelfs een ambtenaar zaten te wachten op het eerste bakje verse koffie. Betje was ondertussen in haar keukentje bezig met heet water, koffie, filters, de grote kan en de kleine serveerkannetjes. Sjaak had verse melk en suiker gehaald bij Koperdraat. Hij zette de kopjes op het blad en dan gingen ze samen de voorkamer in. De gezichten van de gasten, die tot dan toe ingespannen hadden geprobeerd ieder geurtje verse koffie op te snuiven, ontspanden zich. “Oh”, klonk het als uit één mond. “Wat ruikt dat!” Even later was alleen nog maar het geluid van verheerlijkt slikken te horen. Als de koffie op was gingen de gasten aan het werk. Natuurlijk betaalden ze, voor ze de zaak met een vriendelijk “goeiemorgen” of “tot morgen” verlieten.
Betje en Sjaak ruimden alles op, wasten af en zorgden ervoor dat om tien uur alles weer tip top in orde was voor de koffieochtend van de huismoeders uit de buurt. ’s Middags aten de handwerkslieden er hun boterham en om een uur of vier was er theesalon voor de dienstmeisjes. De avond hielden Betje en Sjaak voor zichzelf. Soms wandelden ze door de buurt, soms gingen ze naar de Amstel voor zomeravondvertier of naar het IJ om de grote schepen te zien. Soms zaten ze voor de deur met de buren te praten of speelden ze samen een potje dam of een spelletje patience.
Betje en Sjaak hadden het goed samen. De buurt genoot van hun koffie en van hen. Iedereen vond dat het leven zo wel door mocht gaan. En dat deed het ook een hele tijd, totdat op een dinsdagmorgen …… Alles leek normaal. Het was mooi weer. Het zonnetje werd al warm. De voorkamer zat vol. Betje had koffie gezet. Sjaak had voor de melk, de suiker en de kopjes gezorgd. Betje had de koffie in de kan gedaan om uit te schenken. Samen stapten ze over de drempel van de keuken. De gasten snoven verheerlijkt. Betje bracht de kan in schenkhouding boven een kopje, maar de koffie kwam niet uit de kan.
Meteen was iedereen stil. Betje schudde eens. Ja, ze had een volle kan. Ze hoorde de koffie zacht klotsen. Ze probeerde het nog eens. Iedereen stond nu om haar heen en hield de adem in. Betje schonk, maar de koffie kwam niet uit de kan. Ze gaf de kan aan Sjaak. “Probeer jij het eens.” Maar neen hoor, ook nu kwam de koffie niet uit de kan. De gasten begonnen nu allemaal gelijk te praten. “Wat is er aan de hand?” “Hoe kan dat toch?” “Dat is wel heel sterke koffie!” “Heeft er iemand een mes?” De meeste gasten waren vooral teleurgesteld. Ze hadden zo’n trek in een lekker bakje koffie. Maar wat Betje en Sjaak ook probeerden, de koffie kwam niet uit de kan.
De gevolgen lieten niet lang op zich wachten. De groenteboer verkocht die dag geen groente. Hij ging weer naar huis. De straatveger vergat te vegen. De glazenwasser wist niet meer hoe hij zijn ladder uit moest schuiven. De wasvrouw waste te koud en de ambtenaar viel in slaap, maar dat merkte niemand.
Om tien uur waren de huismoeders er. Er waren er zelfs meer dan anders, want dat er iets aan de hand was, ging als een lopend vuurtje door de buurt. Een beetje zenuwachtig schuifelden Betje en Sjaak de voorkamer in. Iedereen vroeg wat er toch was gebeurd. Betje en Sjaak vertelden dat de koffie niet uit de kan wilde. Ze hadden alles extra goed schoongemaakt. De oude koffie hadden ze door de gootsteen gespoeld. Tot hun verbazing lukte dat wel. Ze hadden met nog meer zorg dan anders het hete water op de koffie gegoten. En eerlijk is eerlijk, de koffie rook lekkerder dan ooit. Aangemoedigd door haar gasten wilde Betje gaan schenken, maar wel potverdrie, de koffie kwam niet uit de kan.
De gevolgen lieten niet lang op zich wachten. Toen de kinderen om twaalf uur uit school kwamen, was er geen brood en geen melk. Een grauw en een snauw konden ze krijgen. Chagrijnig gingen ze weer naar school.
Betje en Sjaak wisten niet hoe ze het hadden. Het ging helemaal fout en ze snapten niet hoe het kwam. Ze wisten niet wat ze er aan moesten doen. Hoofdschuddend zaten ze in hun keukentje. “Weet je Bet, we proberen het nog één keer. En dan zingen we er liedjes bij, waar je bij wegsmelt zoals ‘Zachtjes glijdt mijn bootje’ en ‘Jouw lieve lach betovert mijn hart’ of ‘Hoe lieflijk geurt mijn hofje’.” Betje wist niets beters, dus samen gingen ze zacht, maar droevig zingend weer aan de slag.
Om twaalf uur arriveerden de hoefsmid, de juwelier, de bakker, de scharensliep, de timmerman en de orgeldraaier in de Noorderstraat. Ze vonden dat het daar nog nooit zo lekker had geroken. De handwerkslieden zetten zich aan tafel, openden hun pakje brood en keerden zich met hun koffiekop in de richting van Betje. Maar helaas, ze moesten droog eten, want de koffie kwam niet uit de kan.
Gelukkig hadden de handwerkslieden het meeste werk van de dag al gedaan, anders waren de gevolgen niet te overzien geweest. Nu beperkten die zich tot wat botte messen, een druppelende kraan, ingezakte cake, een scheefhangende deur, een vals spelend orgel en een slapende juwelier. Al met al was de buurt behoorlijk ontredderd.
Het was hun schuld, dachten Betje en Sjaak. Ze gingen daarom naar de pastoor voor de biecht en goede raad. De man Gods wist niets beter te bedenken dan een noveen voor zuster Cafetaria. Toen de buurt dat hoorde, brak er opstand uit. De kinderen, de onderwijzers, de vaders, de moeders, de dienstboden en de werksters, de kooplui en de winkeliers, de arbeiders en de handwerkslieden verzamelden zich op het Amstelveld, terwijl ze lawaai maakten met alles wat ze konden vinden: potten, pannen, deksels, ratels, emmers, stokken, bezems. Daarbij riepen ze om het hardst om koffie, lekkere koffie, geurige koffie, warme koffie. Ze dreigden om naar het stadhuis te trekken om de burgemeester te laten horen dat ze niet zonder koffie konden. Er waren al agenten te paard, die de menigte in bedwang wilden houden. Toen een van de agenten zijn thermosfles pakte, werd de stemming zelfs grimmig. Elk ogenblik kon er een steen worden losgewrikt en dan zou het werkelijk hommeles zijn. Iedereen leek even zijn adem in te houden. Op dat moment begon er een kerkklok te luiden. De mensen keken elkaar verbaasd aan. De kerken hier hadden geen torens en ook geen klokken. Nog voor ze van hun verbazing waren bekomen, stopte er een koets, waar een oude vrouw uitstapte. “Waar wonen Betje en Sjaak”, vroeg ze? De menigte wees naar de bruggen en de Noorderstraat. Kleine Jimmy, die toevallig vooraan stond, klom naast de koetsier op de bok om de weg te wijzen. De oude mevrouw stapte weer in. De koetsier trok aan de leidsels en zei “hu”. Het ranke, zwarte paard zette zich schrap en de koets kwam in beweging. De menigte volgde en al gauw stond de Noorderstraat vol met mensen. Het was maar goed dat de koets voorop reed, want anders was er geen doorkomen aan.
Betje en Sjaak kwamen verbaasd naar buiten, toen de koets voor hun huisje stopte. Een beetje bang keken ze naar de menigte. Ze hadden de spreekkoren wel gehoord. Opeens brak er een lach op Sjaaks gezicht door. “Tante Fien, wat fijn u weer te zien. Waar komt u vandaan?” Tante Fien zei dat ze ook blij was hem te zien, maar eerst wilde ze een lekker bakje koffie. Ze gingen het huisje in. Betje zette koffie. Ze was zo blij voor Sjaak, dat zijn tante er was, dat ze even haar zorgen vergat. Ze wilde de koffie inschenken, maar de koffie kwam niet uit de kan.
Beteuterd keek ze van de kan naar tante en van tante naar de kan. “Dat gebeurt nu al de hele dag”, snikte ze. Tante Fien moest lachen. “Hoe lang zet je al koffie,” vroeg ze? “Op deze manier al tien jaar,”antwoordde Betje. “Dat dacht ik al. Heb jij nooit zin in een dagje vrij? Nou je koffie en koffiekannen wel. Maak alles maar blinkend schoon en zet het weg. Dan stappen we in de koets, rijden naar Zandvoort, slapen in Palace en morgen genieten jullie van het strand, de duinen en de pannenkoeken bij Kraantje Lek”. Sjaak en Betje gingen met tante mee. Ze genoten van hun vrije dag en op donderdag ging alles weer als vanouds. De koffiegeur deed iedereen verlangen. De koffie kwam heet klokkend uit de kan. Iedereen genoot. En zo bleef het, behalve één dag in het jaar. Dan kregen de kannen een vrije dag en genoten Betje en Sjaak van de zee.

Tomo – Een sprookje?

Het is alweer een tijdje geleden dat er een vijver in onze tuin lag. Op een dag was die vijver verdwenen. Hoe dat zo kwam? Misschien kunnen de vogels, de vissen of de kikkers dat vertellen. Toen de vijver er nog was kon je het aan ze vragen. Soms kreeg je antwoord. Nu kan dat ook nog wel, maar meestal hebben ze het te druk met elkaar. De merels, de meesjes, de vinken, de roodborstjes en de putters vliegen voortdurend af en aan om elkaar het hof te maken, een nest te bouwen en om de kleintjes te voeden. Ondertussen houden ze ook nog buurpraatjes, zodat de een niet per ongeluk het voedsel van de ander neemt en ze houden de omgeving in de gaten om te waarschuwen voor kraaien, katten, eksters, raven en duiven. Het vogelleven lijkt wel plezierig, maar is ook vol zwarigheid. Tijd om je te antwoorden hebben de vogels eigenlijk niet.

Toen de vijver er nog was, was dat toch een beetje anders. Rond de vijver was een overvloed aan alles wat vogels nodig hebben. Als er een belager in de buurt kwam, begon de vijver te rimpelen en als die niet verdween, richtte de vijver de fontein. Daar hadden de beesten niet van terug en ze dropen af. Als je bij de vijver ging zitten, gebeurde het wel dat een lijster of een merel -dat zijn brutaaltjes, zoals je weet- zo maar tegen je begon te praten. Eerst over hennetjes en kuikentjes, maar als je ze aandacht gaf, vertelden ze je over de watergeest, die in de vijver woonde en die voor alles zorgde. Hoe die watergeest heette, konden ze niet zo goed fluiten. Zijn naam bestond uit vogelvreemde klanken. Een toevallig langsvliegende weggevlogen beo kon er wel iets begrijpelijks van maken: Tomo. 

Tomo, het watergeestje, woonde in ons vijvertje. Voordat hij watergeest werd, had hij al een heel leven en veel beroepen achter de rug. Hij begon zijn leven als guppy samen met zo’n tweehonderdenvijftig broertjes en zusjes. In het gezin Gup was het een drukte van belang. Hoe mama Gup het voor elkaar kreeg om voor al die kinderen eten te koken, bedden op te maken, vieze luiers te verschonen en om ze de tafel van 7 te leren? Papa Gup had zoveel aan zijn hoofd, dat hij zich maar af en toe liet zien. Hoe het kwam wisten de guppies niet, maar een paar dagen daarna waren er nieuwe broertjes en zusjes. Dat was groot feest. De guppies zongen welkomstliedjes als: “Guppy, guppy klein, bij mama is het fijn” en “Pas op voor vissenpoep, anders glij je uit op de stoep”. Aan het eind van het feest gaf mama de oudste guppies een aai over hun koppie en zei dat ze zelf de kost moesten gaan verdienen.

Zo kreeg Tomo zijn eerste werkkring: glazenwasser in het aquarium van tandarts Bitjes. Hij deed dat werk puffend en zuchtend. Al gauw vroegen zijn collega’s of het niet wat stiller kon. Zo konden ze zich niet concentreren. Tomo deed zijn best, maar na vijf minuten pufte en zuchtte hij weer als daarvoor. Dat ging ten koste van de kwaliteit van het ramenlappen. Het is dus niet te verwonderen dat tandarts Bitjes klachten van zijn cliëntjes kreeg en besloot in te grijpen. Hij zegde alle afspraken van vrijdagmorgen af en om negen uur zat hij samen met zijn assistente voor het aquarium. De glazenwassertjes waren net aan de slag gegaan. Met zijn allen begonnen ze bovenaan en met open bek zakten ze langzaam naar beneden. Zo moest het! Maar al snel groepten de glazenwassertjes samen rond één collegaatje. Dan begonnen ze weer opnieuw, maar al snel spoedden ze zich weer naar die ene collega. Tandarts Bitjes haalde zijn schepnetje en zijn assistente vulde een plastic zakje met water. Met net zo’n besliste beweging als waarmee hij een slechte kies trok, viste de tandarts één guppy uit het aquarium en deponeerde die in het zakje van zijn assistente. Op slag werden de aquariumramen weer ordelijk en ordentelijk gelapt. Dat probleem was opgelost, maar wat moest de tandarts nu met die ene gup? Apart zetten? Verkopen? Omscholen? Omscholen! Dat was het! Hij belde een bevriende waterwerker en die had wel plaats voor een aspirant-grondwerker met ambities.

Tomo kwam nu in een omgeving te verkeren vol zwaargewichtvissen. “Je moet goed eten, kleintje” werd hem aangeraden. “Je moet aan gewichtheffen gaan doen”, was een ander advies. Kaaktraining, wielrennen, softbal, bowling, hink-stap-sprong, het was allemaal belangrijk om een goede grondwerker te worden. Maar het allerbelangrijkste was het om hetzelfde te doen als de anderen. Ze zwommen eerst in rechte lijn naar en boven de kiezelstenen op de bodem. Dan, op een vinsignaal van de voorman, doken ze op een kiezel af, namen die in de bek, trokken hem omhoog en draaiden hem om. Tomo deed enthousiast mee. Al gauw pufte en zuchtte hij als een stoomwals. De andere grondwerkers hoorden dat eens aan, maar na een halfuurtje vonden ze het wel hinderlijk worden en na een uurtje gingen ze in staking. Ze eisten gehoorbeschermers of een andere collega. Omdat gehoorbeschermers voor zwaargewichtvissen nog uitgevonden moeten worden, leidde de actie tot het ontslag van Tomo.

Nu vond papa Gup dat het tijd was om de loopbaan van zijn zoon een andere wending te geven. Geen lichamelijke arbeid meer voor hem, maar geestelijke. Hij stuurde hem naar de witvissenschool om de fijne kneepjes van het witten te leren. De opleiding begon met een excursie naar de Trevifontein om allerlei soorten geld te leren kennen. Daarna volgde de inktvistraining. Deze werd afgesloten met een examen, waaruit een inktvis als vis tevoorschijn moest komen. Als je daarvoor slaagde lag de wereld van de witvis voor je open. Tomo slaagde en ging welgemoed als witvisser aan de slag. Er was voldoende zwart geld dat gewit moest worden, dus werk voldoende. Aanvankelijk ging het goed. Hij gaf opdracht om euro’s te wisselen in yen, bracht yens onder bij baht, veranderde bahts in kronen, kronen in roepies, roepies in dollars, dollars in lira’s en lira’s in euro’s. Maar ja, al dat witten werd zwart betaald. Dat had Tomo niet door en toen hij zijn geld op de bank wilde zetten viel hij al snel door de mand. Hij moest kiezen of kabelen: precies vertellen hoe hij witte of naar de zwarte cel. Dat laatste trok hem niet echt, dus hij sloeg door. Tevoren had hij wel een andere identiteit bedongen. Zijn verdere leven zou hij als goudvis bij de Waterlandse Bank dienen. 

Tomo had veel geleerd en zeker een jaar lang lag hij rustig tussen de andere goudvissen. Samen vormden zij het niet geringe kapitaal van de bank. Toch kwam de dag waarop hij zich zo veilig voelde, dat hij de andere goudvissen over zijn leven vertelde. Ongeloof was zijn deel. Om ze te overtuigen begon hij te puffen en te zuchten. De andere goudvissen verschoten daarvan van kleur en al snel was de bank failliet.

Ja, dat puffen en zuchten had Tomo al heel wat narigheid bezorgd. Dat zag hij zelf ook wel in, toen hij -opnieuw werkloos- zijn leven overzag. Hij pakte zijn schamele boeltje en begon te zwerven. ’s Nachts sliep hij in open water. Soms liet hij zich helemaal vollopen. Eerst kreeg hij nog wel eens een lift van een zeepaardje, maar na een tijdje haalden ze hun neus voor hem op. Hij moest zich eerst maar eens gaan wassen. Tomo raakte steeds verder in het slop en geleidelijk aan naderde hij de oppervlakte. Hij dacht erover maar op zijn rug te gaan liggen, toen hij hoorde puffen en zuchten. Hij luisterde eens naar zichzelf. Nee, hij was het niet. Maar wie dan wel? Het puffen en zuchten klonk harder en harder en harder en …. Tomo zag een groot ding dat pufte en zuchtte en heel veel luchtbellen achter zich had. Daar moest hij meer van weten. Hij zwom achter het ding aan en toen het stillag, knoopte hij een praatje aan. Het ding vertelde dat hij een stoombootje was. Elk half uur ging hij van de ene oever naar de andere en weer terug. Of Tomo hem wilde helpen? Het werk was wel zwaar, maar Tomo had er een natuurlijke aanleg voor. Al snel voeren er twee stoombootjes en ze puften en zuchtten dat het een lust was.

Ze hadden samen veel plezier. Soms deden ze een overtochtje extra, zo maar voor de lol. Soms hielden ze een wedstrijdje of speelden ze krijgertje. Een andere keer waren ze lui en gingen ze meer zuchtend dan puffend naar de overkant. Tomo had het gevoel dat hij in het paradijs was beland. Hij voelde zich met de dag gelukkiger worden. Op een dag voelde hij zich zo gelukkig, dat hij tegen het stoombootje zei, dat hij zou barsten als hij nog gelukkiger zou worden. Het stoombootje zei, dat hij dat gevoel ook had. Diezelfde middag nog klonk er een vreselijke knal midden op de rivier. Het stoombootje was van puur geluk gesprongen. Tomo was met hem mee gesprongen en vloog hoog de lucht in. Hij ging zo hoog dat hij het koud kreeg en kouder en kouder en toen weer warmer en warmer en warmer en heet en heter en hij veranderde in een geest, een watergeest en landde met een plonsje in onze vijver.

Zo kregen we dus een bijzondere tuin en een bijzondere band met de vogels, de vissen en de kikkers. Voor ons mocht dat altijd zo blijven, maar de natuur dacht daar anders over. Soms was het lang achter elkaar heet en droog en dan verdampte het water. Soms viel er zo veel regen dat de vijver overstroomde. Op een dag merkten we dat er geen leven meer in de vijver zat. Het water was dof. Zelfs de zon spiegelde zich er niet meer in. Kikkers hadden we al een week niet meer gehoord en ook de vogels waren opvallend stil. Ze vertelden ons niets meer. Wel hoorden we zachtjes puffen en zuchten. Het geluid kwam uit de vijver. Wat moesten we doen?

Het was Liesje, die ons vertelde wat ze van de vogels had gehoord. We moesten Tomo redden. Het water hebben we in een melkbus gedaan. We zijn naar de zee gereden en hebben het water met de zee gemengd. We hoorden puffen en zuchten, alsof er een stoombootje langs voer.

Herdenking Mariaoord

Annie,

Tante Annie 

Vrede tekent je gelaat.

Maria en het Kind waken over je.

Jouw lange reis is ten einde.

Je bent terug bij je oorsprong. 

Onze gedachten maken een sprong. Ieder van ons herinnert zich je op een eigen manier.

We herinneren ons het drukke gezin, waarin jij een van de “groten” was, totdat je het ouderlijk huis verliet. Van een grote zus werd je een verre zus, bijna onbereikbaar. Jouw leven was verder in de handen van jouw Heer.

Vrede tekent je gelaat.

Maria en het Kind waken over je.

Jouw lange reis is ten einde.

Je bent terug bij je oorsprong.

We herinneren ons het jaarlijkse bezoek; de kloosterregels, die dan ook voor ons golden. De tuin, prachtig aangelegd, waarin we mochten wandelen, de paden, die we niet mochten verlaten, de appels, die we niet mochten plukken. En jij genoot zichtbaar van ons bezoek.

Vrede tekent je gelaat.

Maria en het Kind waken over je.

Jouw lange reis is ten einde.

Je bent terug bij je oorsprong.

We herinneren ons de grote veranderingen in je leven: de afstand van het habijt, op vakantie en op bedevaart met Ciska, je zus, je bezoeken aan de familie, onze bezoeken aan jou. Voor ons veranderde je van kloosterlinge in mens.

Vrede tekent je gelaat.

Maria en het Kind waken over je.

Jouw lange reis is ten einde.

Je bent terug bij je oorsprong.

We herinneren ons gezelligheid. We herinneren ons spelletjes kaart en rummikub, je blije lach als je mocht winnen. We herinneren ons je blijheid als je je hele familie om je heen had.

Vrede tekent je gelaat.

Maria en het Kind waken over je.

Jouw lange reis is ten einde.

Je bent terug bij je oorsprong.

Jouw wereld werd kleiner. Velen gingen je voor op je reis naar de Heer.Jij ging steeds slechter zien. Jouw zichtbare wereld werd kleiner. Maar jij bleef blijmoedig, genoot van ieder contact. Je toonde je trots op je kamer, op je bloemen, op het zijn van de oudste.

Vrede tekent je gelaat.

Maria en het Kind waken over je.

Jouw lange reis is ten einde.

Je bent terug bij je oorsprong.

We herinneren ons je laatste jaren. Je lichaam stond je steeds minder toe. Jouw geest zakte langzaam weg, totdat je begon aan je laatste reis. Wij geloven dat je je bestemming hebt bereikt.

Vrede tekent je gelaat.

Maria en het Kind waken over je.

Jouw lange reis is ten einde.

Je bent terug bij je oorsprong.