Tomo – Een sprookje?

Het is alweer een tijdje geleden dat er een vijver in onze tuin lag. Op een dag was die vijver verdwenen. Hoe dat zo kwam? Misschien kunnen de vogels, de vissen of de kikkers dat vertellen. Toen de vijver er nog was kon je het aan ze vragen. Soms kreeg je antwoord. Nu kan dat ook nog wel, maar meestal hebben ze het te druk met elkaar. De merels, de meesjes, de vinken, de roodborstjes en de putters vliegen voortdurend af en aan om elkaar het hof te maken, een nest te bouwen en om de kleintjes te voeden. Ondertussen houden ze ook nog buurpraatjes, zodat de een niet per ongeluk het voedsel van de ander neemt en ze houden de omgeving in de gaten om te waarschuwen voor kraaien, katten, eksters, raven en duiven. Het vogelleven lijkt wel plezierig, maar is ook vol zwarigheid. Tijd om je te antwoorden hebben de vogels eigenlijk niet.

Toen de vijver er nog was, was dat toch een beetje anders. Rond de vijver was een overvloed aan alles wat vogels nodig hebben. Als er een belager in de buurt kwam, begon de vijver te rimpelen en als die niet verdween, richtte de vijver de fontein. Daar hadden de beesten niet van terug en ze dropen af. Als je bij de vijver ging zitten, gebeurde het wel dat een lijster of een merel -dat zijn brutaaltjes, zoals je weet- zo maar tegen je begon te praten. Eerst over hennetjes en kuikentjes, maar als je ze aandacht gaf, vertelden ze je over de watergeest, die in de vijver woonde en die voor alles zorgde. Hoe die watergeest heette, konden ze niet zo goed fluiten. Zijn naam bestond uit vogelvreemde klanken. Een toevallig langsvliegende weggevlogen beo kon er wel iets begrijpelijks van maken: Tomo. 

Tomo, het watergeestje, woonde in ons vijvertje. Voordat hij watergeest werd, had hij al een heel leven en veel beroepen achter de rug. Hij begon zijn leven als guppy samen met zo’n tweehonderdenvijftig broertjes en zusjes. In het gezin Gup was het een drukte van belang. Hoe mama Gup het voor elkaar kreeg om voor al die kinderen eten te koken, bedden op te maken, vieze luiers te verschonen en om ze de tafel van 7 te leren? Papa Gup had zoveel aan zijn hoofd, dat hij zich maar af en toe liet zien. Hoe het kwam wisten de guppies niet, maar een paar dagen daarna waren er nieuwe broertjes en zusjes. Dat was groot feest. De guppies zongen welkomstliedjes als: “Guppy, guppy klein, bij mama is het fijn” en “Pas op voor vissenpoep, anders glij je uit op de stoep”. Aan het eind van het feest gaf mama de oudste guppies een aai over hun koppie en zei dat ze zelf de kost moesten gaan verdienen.

Zo kreeg Tomo zijn eerste werkkring: glazenwasser in het aquarium van tandarts Bitjes. Hij deed dat werk puffend en zuchtend. Al gauw vroegen zijn collega’s of het niet wat stiller kon. Zo konden ze zich niet concentreren. Tomo deed zijn best, maar na vijf minuten pufte en zuchtte hij weer als daarvoor. Dat ging ten koste van de kwaliteit van het ramenlappen. Het is dus niet te verwonderen dat tandarts Bitjes klachten van zijn cliëntjes kreeg en besloot in te grijpen. Hij zegde alle afspraken van vrijdagmorgen af en om negen uur zat hij samen met zijn assistente voor het aquarium. De glazenwassertjes waren net aan de slag gegaan. Met zijn allen begonnen ze bovenaan en met open bek zakten ze langzaam naar beneden. Zo moest het! Maar al snel groepten de glazenwassertjes samen rond één collegaatje. Dan begonnen ze weer opnieuw, maar al snel spoedden ze zich weer naar die ene collega. Tandarts Bitjes haalde zijn schepnetje en zijn assistente vulde een plastic zakje met water. Met net zo’n besliste beweging als waarmee hij een slechte kies trok, viste de tandarts één guppy uit het aquarium en deponeerde die in het zakje van zijn assistente. Op slag werden de aquariumramen weer ordelijk en ordentelijk gelapt. Dat probleem was opgelost, maar wat moest de tandarts nu met die ene gup? Apart zetten? Verkopen? Omscholen? Omscholen! Dat was het! Hij belde een bevriende waterwerker en die had wel plaats voor een aspirant-grondwerker met ambities.

Tomo kwam nu in een omgeving te verkeren vol zwaargewichtvissen. “Je moet goed eten, kleintje” werd hem aangeraden. “Je moet aan gewichtheffen gaan doen”, was een ander advies. Kaaktraining, wielrennen, softbal, bowling, hink-stap-sprong, het was allemaal belangrijk om een goede grondwerker te worden. Maar het allerbelangrijkste was het om hetzelfde te doen als de anderen. Ze zwommen eerst in rechte lijn naar en boven de kiezelstenen op de bodem. Dan, op een vinsignaal van de voorman, doken ze op een kiezel af, namen die in de bek, trokken hem omhoog en draaiden hem om. Tomo deed enthousiast mee. Al gauw pufte en zuchtte hij als een stoomwals. De andere grondwerkers hoorden dat eens aan, maar na een halfuurtje vonden ze het wel hinderlijk worden en na een uurtje gingen ze in staking. Ze eisten gehoorbeschermers of een andere collega. Omdat gehoorbeschermers voor zwaargewichtvissen nog uitgevonden moeten worden, leidde de actie tot het ontslag van Tomo.

Nu vond papa Gup dat het tijd was om de loopbaan van zijn zoon een andere wending te geven. Geen lichamelijke arbeid meer voor hem, maar geestelijke. Hij stuurde hem naar de witvissenschool om de fijne kneepjes van het witten te leren. De opleiding begon met een excursie naar de Trevifontein om allerlei soorten geld te leren kennen. Daarna volgde de inktvistraining. Deze werd afgesloten met een examen, waaruit een inktvis als vis tevoorschijn moest komen. Als je daarvoor slaagde lag de wereld van de witvis voor je open. Tomo slaagde en ging welgemoed als witvisser aan de slag. Er was voldoende zwart geld dat gewit moest worden, dus werk voldoende. Aanvankelijk ging het goed. Hij gaf opdracht om euro’s te wisselen in yen, bracht yens onder bij baht, veranderde bahts in kronen, kronen in roepies, roepies in dollars, dollars in lira’s en lira’s in euro’s. Maar ja, al dat witten werd zwart betaald. Dat had Tomo niet door en toen hij zijn geld op de bank wilde zetten viel hij al snel door de mand. Hij moest kiezen of kabelen: precies vertellen hoe hij witte of naar de zwarte cel. Dat laatste trok hem niet echt, dus hij sloeg door. Tevoren had hij wel een andere identiteit bedongen. Zijn verdere leven zou hij als goudvis bij de Waterlandse Bank dienen. 

Tomo had veel geleerd en zeker een jaar lang lag hij rustig tussen de andere goudvissen. Samen vormden zij het niet geringe kapitaal van de bank. Toch kwam de dag waarop hij zich zo veilig voelde, dat hij de andere goudvissen over zijn leven vertelde. Ongeloof was zijn deel. Om ze te overtuigen begon hij te puffen en te zuchten. De andere goudvissen verschoten daarvan van kleur en al snel was de bank failliet.

Ja, dat puffen en zuchten had Tomo al heel wat narigheid bezorgd. Dat zag hij zelf ook wel in, toen hij -opnieuw werkloos- zijn leven overzag. Hij pakte zijn schamele boeltje en begon te zwerven. ’s Nachts sliep hij in open water. Soms liet hij zich helemaal vollopen. Eerst kreeg hij nog wel eens een lift van een zeepaardje, maar na een tijdje haalden ze hun neus voor hem op. Hij moest zich eerst maar eens gaan wassen. Tomo raakte steeds verder in het slop en geleidelijk aan naderde hij de oppervlakte. Hij dacht erover maar op zijn rug te gaan liggen, toen hij hoorde puffen en zuchten. Hij luisterde eens naar zichzelf. Nee, hij was het niet. Maar wie dan wel? Het puffen en zuchten klonk harder en harder en harder en …. Tomo zag een groot ding dat pufte en zuchtte en heel veel luchtbellen achter zich had. Daar moest hij meer van weten. Hij zwom achter het ding aan en toen het stillag, knoopte hij een praatje aan. Het ding vertelde dat hij een stoombootje was. Elk half uur ging hij van de ene oever naar de andere en weer terug. Of Tomo hem wilde helpen? Het werk was wel zwaar, maar Tomo had er een natuurlijke aanleg voor. Al snel voeren er twee stoombootjes en ze puften en zuchtten dat het een lust was.

Ze hadden samen veel plezier. Soms deden ze een overtochtje extra, zo maar voor de lol. Soms hielden ze een wedstrijdje of speelden ze krijgertje. Een andere keer waren ze lui en gingen ze meer zuchtend dan puffend naar de overkant. Tomo had het gevoel dat hij in het paradijs was beland. Hij voelde zich met de dag gelukkiger worden. Op een dag voelde hij zich zo gelukkig, dat hij tegen het stoombootje zei, dat hij zou barsten als hij nog gelukkiger zou worden. Het stoombootje zei, dat hij dat gevoel ook had. Diezelfde middag nog klonk er een vreselijke knal midden op de rivier. Het stoombootje was van puur geluk gesprongen. Tomo was met hem mee gesprongen en vloog hoog de lucht in. Hij ging zo hoog dat hij het koud kreeg en kouder en kouder en toen weer warmer en warmer en warmer en heet en heter en hij veranderde in een geest, een watergeest en landde met een plonsje in onze vijver.

Zo kregen we dus een bijzondere tuin en een bijzondere band met de vogels, de vissen en de kikkers. Voor ons mocht dat altijd zo blijven, maar de natuur dacht daar anders over. Soms was het lang achter elkaar heet en droog en dan verdampte het water. Soms viel er zo veel regen dat de vijver overstroomde. Op een dag merkten we dat er geen leven meer in de vijver zat. Het water was dof. Zelfs de zon spiegelde zich er niet meer in. Kikkers hadden we al een week niet meer gehoord en ook de vogels waren opvallend stil. Ze vertelden ons niets meer. Wel hoorden we zachtjes puffen en zuchten. Het geluid kwam uit de vijver. Wat moesten we doen?

Het was Liesje, die ons vertelde wat ze van de vogels had gehoord. We moesten Tomo redden. Het water hebben we in een melkbus gedaan. We zijn naar de zee gereden en hebben het water met de zee gemengd. We hoorden puffen en zuchten, alsof er een stoombootje langs voer.

Gepubliceerd door

Chris Arts

Sinds ik gestopt ben met betaald werken heb ik de tijd om me met andere leuke dingen bezig te houden. Een van de dingen, die ik graag doe is schrijven. Het is wel zo dat ik dat mijn hele leven al heb gedaan, maar dat was toch vooral juridisch, beleidsmatig of organisatorisch. Natuurlijk was en ben ik ook van de vakantiedagboeken en sinterklaasgedichtjes. Nu wil ik dus proberen mijn taal op een andere manier te gebruiken. In 1945 ben ik in Amsterdam geboren. Dat is de stad van mijn jeugd, de stad waar ik mijn Olga heb ontmoet en de stad waar mijn loopbaan is begonnen. Enkhuizen en West-Friesland zijn onverbrekelijk verbonden met de geboorte van onze kinderen en een deel van hun kindertijd. De kinderen zijn uitgevlogen. We hebben kleinkinderen. Ik ben ernstig ziek geweest. Een aantal gedichten zijn in die periode tot stand gekomen.

2 gedachtes over “Tomo – Een sprookje?”

  1. Leuk verhaal om te lezen (maar minstens net zo leuk om ernaar te luisteren 🙂 )!

  2. Wat een fantasie……geweldig! Mooi woordgebruik, fraaie zinnen. Dit sprookje/kinderverhaaltje ga ik straks vast en zeker mijn kleinkind(eren) vertellen

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Deze site gebruikt Akismet om spam te verminderen. Bekijk hoe je reactie-gegevens worden verwerkt.